
Het jutten zit de Terschellinger in het bloed. Bij een zware storm zijn de blikken al snel op het strand gericht. Door de historie heen bracht de zee veel naar het eiland. Een bron van spullen en sterke verhalen.
Het is 6 oktober 1905. Een zware herfststorm teistert de Noordzee. De wind giert om de huizen, schuimkoppen slaan over de duinen, en bij de eilanders… daar begint het juttersbloed te stromen. Want iedereen weet: als de zee brult, spoelt er wat aan. Maar niemand kon vermoeden dat die ochtend zou uitlopen tot een van de meest indrukwekkende reddingsacties uit onze eilandgeschiedenis.
Al vroeg staan de mannen met paarden en karren op het strand. Meerdere schepen zijn in de problemen geraakt. Er schijnt een schip een flinke lading hout te hebben verloren boven het eiland — een prachtige buit, zo lijkt het. Maar dan, tussen het schuim en de nevel, verschijnt er nog een schip aan de horizon. Een groot gevaarte met drie masten dat recht op het strand afkomt.
Het is de Noorse driemaster Cyprian, onderweg van Glasgow naar Aarhus met een lading steenkolen. Door de storm is het schip lekgeslagen en stuurloos geworden. De veertienkoppige bemanning probeert koers te houden, maar de zee beslist anders.
Bij paal 7 raakt de Cyprian de grond. De onderkant blijft steken, maar het dek breekt los en drijft verder oostwaarts, met alle veertien Noren vastgeklampt aan het dek. Vanaf het strand zien de eilanders de masten één voor één afbreken, als luciferhoutjes in de storm. Binnen enkele minuten ligt het schip in drie stukken. Iedereen houdt zijn adem in.
De roeireddingboot van Midsland, onder leiding van schipper Jan Thijssen (Pals), wordt te water gelaten. Maar het is onbegonnen werk: overal drijft hout en de branding is meedogenloos. De boot raakt lek en moet terug naar de kant. De mannen aan boord van de Cyprian staan machteloos, slechts tientallen meters verwijderd van de kust, kletsnat, verkleumd… wachtend op redding of op de zee.
Als het lijkt alsof alle hoop verloren is, gaan twee mannen te paard de zee in: A.V. Spanjer en A. Roggen. Met gevaar voor eigen leven trotseren ze de ijselijke golven. Eén van hen weet een drenkeling te grijpen en naar het strand te brengen. En dan komt Jan Kooyman, pas twintig jaar oud. Hij stuurt zijn paard door het brullende geweld van de zee en weet een toegeworpen touw te pakken te krijgen. Hierdoor slaagt hij er in om met het strand verbinding te maken. Langs het touw kan de herstelde reddingboot het wrak bereiken en alle Noren veilig aan wal brengen. Een wonder, zeggen we hier nog steeds.
Slechts één bemanningslid kwam die dag niet levend van boord: het scheepsvarken, dat dood aanspoelde bij Formerum en ter plaatse werd geslacht. Het wrak van de Cyprian werd later gekocht door boer Jan Smit, die het hout gebruikte voor de bouw van een boerderij. Die boerderij staat er nog steeds, nu bekend als het Wrakkenmuseum in Formerum.
De herinnering aan deze heldendaad leeft voort in de Cyprianrace, een paardenrace die eens in de 2 jaar plaatsvindt op het strand bij Midsland aan Zee. Sommigen denken dat het gewoon een wedstrijd is, maar voor wie het verhaal kent, is het veel meer dan dat. Het is een eerbetoon aan de mannen te paard die in weer en wind hun leven waagden.
Zie ook:
Wil je persoonlijke tips voor je vakantie? Meld je dan aan voor de nieuwsbrief